“Oké.” De agent zucht en wrijft zich in de ogen. “En hebben jullie enig idee waar Leila op dit moment zou kunnen zijn?”
Finn buigt zich voorover in zijn stoel, zijn handen in elkaar gevouwen. “Meneer. Als wij weten waar ze is dan waren we nu daar, niet hier. Onze dochter is een rustig, bescheiden meisje. Een beginnende puber, dat zeker, maar geen wilde toestanden. Geen vriendjes, geen drugs, geen drank.”
De agent trekt een wenkbrauw op. Er dansen kleine krullen op zijn hoofd. “En dat weet u zeker?”
“Dat weet ik zeker.”
Door de lamellen valt het licht van de straatlantaarns. Buiten komt een hoge zoem dichterbij, een auto die de parkeerplaats oprijdt, je kunt het geluid horen draaien.
Finn wisselt een blik met Farah, die met haar armen over elkaar geslagen naast hem zit. Hij kent deze blik van haar, een woede die ze geen woede wil laten zijn.
“Ik heb de melding gemaakt”, zegt de krullenbol. “Ze wordt gezocht door alle automatische gezichtsherkenning in Europa, we krijgen hier direct een melding als uw dochter in beeld komt. Ga lekker naar huis, probeer wat te slapen. Meestal komen die pubermeisjes vanzelf weer thuis. Waarschijnlijk is ze bij een vriendin, een jongen, iemand waar ze contact mee had zonder dat jullie het wisten. Als ze er over twee dagen nog niet is komt u weer terug.”
“Nee.” Farah. Ze is niet van houding veranderd maar haar ‘nee’ heeft het gesprek meteen op scherp gezet. De agent zit rechtop, zijn ogen opeens alert. Hij heeft een terugtrekkende haargrens, ziet Finn nu, al doen de krullen op zijn voorhoofd hun best om de beginnende kaalheid te verdoezelen.
“We gaan hier niet weg voordat er een zoekactie op touw wordt gezet.”
“Zoals ik al zei, alle systemen in Europa zijn op zoek naar…”
“Ik heb het niet over digitale gezichtsherkenning”, valt Farah hem in de rede. “Ik wil zoeken. Echt zoeken. Door de bossen, de duinen, over het strand. Als de politie niets voor ons kan doen dan zet ik zelf een actie op touw. Ik ken genoeg mensen die willen meehelpen.”
“Ik kan me voorstellen dat u ongerust bent.” De krullen trillen als hij praat. “Maar gelooft u mij, wij maken dit vaker mee. Het protocol zegt dat we, één, onmiddellijk de systemen laten zoeken, twéé, alle medewerkers in de regio laten uitkijken voor de persoon in kwestie, en drie, na 72 uur tot verdere actie overgaan.”
“U snapt het niet”, zegt Farah.
“Ik snap het heel goed.”
“Onze dochter is bijzonder.”
“Iedereen vindt zijn kind bijzonder.”
“Ziet u wel dat u het niet snapt.”